Op 10 mei 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in een zaak waarin een veredelingsbedrijf een verzoek had ingediend voor een ontheffing op grond van de Opiumwet om cannabisplanten (waarschijnlijk stekken) te mogen leveren aan ontheffinghouders. De rechtbank heeft het beroep van het veredelingsbedrijf echter ongegrond verklaard.
Aanvraag van veredelingsbedrijf voor ontheffing op grond van Opiumwet afgewezen
Het veredelingsbedrijf KP Holland V B.V. uit Naaldwijk, dat gespecialiseerd is in de veredeling van sierplanten en cannabisplanten, had een verzoek ingediend om een ontheffing te verkrijgen voor de levering van verbeterd uitgangsmateriaal van cannabisplanten aan ontheffinghouders.
Het bedrijf had reeds een R&D ontheffing voor onderzoek naar de verbetering van de teelt van medicinale cannabis, maar niet specifiek voor de verkoop van het materiaal aan ontheffinghouders. Het geschil draaide om de vraag of de regelgeving dit toestond.
Regels met betrekking tot de levering van cannabisplanten
Volgens de relevante regels, zoals vermeld in de Opiumwet, kan een ontheffing alleen worden verleend voor de teelt van cannabis en niet voor de verhandeling ervan.
De verweerder stelde dat artikel 8i van de Opiumwet een specifiek regime bevat voor aanvragen met betrekking tot hennep.
Dit betekent dat het veredelingsbedrijf niet kan worden beoordeeld op basis van artikel 8, eerste lid, van de Opiumwet, maar op basis van de specifieke bepalingen voor cannabis in artikel 8h en 8i van de Opiumwet.
Standpunten van eiseres en verweerder in het geschil
Het veredelingsbedrijf betoogde dat haar verzoek kon worden ingewilligd op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, sub 1, van de Opiumwet. Volgens hen moest alleen rekening worden gehouden met het eerste lid van artikel 8i van de Opiumwet en niet met de andere leden van dat artikel. Daarnaast wezen zij op hun eerdere ontheffing waarin stond dat zij opiumwetmiddelen mochten genieten tijdelijk voor onderzoek en ontwikkeling.
De verweerder, daarentegen, benadrukte dat het veredelingsbedrijf niet voldeed aan de specifieke voorwaarden van artikel 8h en 8i van de Opiumwet, die betrekking hebben op de teelt en niet op de verkoop van cannabis.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek van het veredelingsbedrijf terecht was afgewezen. Volgens de rechtbank moet het veredelingsbedrijf worden beoordeeld op basis van de specifieke bepalingen voor cannabis in artikel 8h en 8i van de Opiumwet, en niet op basis van artikel 8, eerste lid, van de Opiumwet zoals het veredelingsbedrijf betoogde.
De rechtbank concludeerde dat de regelgeving alleen voorziet in een ontheffing voor de teelt van cannabis en niet voor de verkoop ervan. Aangezien het verzoek van het veredelingsbedrijf gericht was op de verkoop van cannabisplanten, kon de ontheffing niet worden verleend.
Implicaties uitspraak en hoger beroep nog mogelijk
De uitspraak van de rechtbank heeft belangrijke implicaties voor veredelingsbedrijven die zich bezighouden met cannabisplanten. Het bevestigt dat de huidige regelgeving alleen voorziet in ontheffingen voor de teelt van cannabis en niet voor de verkoop ervan. Eventuele wijzigingen in de regelgeving zouden nodig zijn om veredelingsbedrijven in staat te stellen cannabisplanten te verkopen aan ontheffinghouders, zoals deelnemers aan het Experiment gesloten coffeeshopketen of medicinale cannabis producenten.
Het veredelingsbedrijf heeft nog de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Het is echter aan de wetgever om eventuele veranderingen in de regelgeving door te voeren om de verkoop van cannabisplanten door veredelingsbedrijven mogelijk te maken, indien gewenst.