Werkneemster High Times wint hoger beroep na gedwongen sluiting coffeeshop

De rechtbank oordeelde in hoger beroep dat de coffeeshop High Times "ernstig verwijtbaar" handelde door illegale werkzaamheden op te dragen aan de werkneemster.

0
coffeeshops jan van piekeren column werken in de coffeeshops tijdens de corona crisis afhaal horeca gedeelte open dicht coffeeshop roermond Coffeeshop van het Jaar
- Advertentie -

Coffeeshop High Times in Eindhoven werd in november 2021 gedwongen te sluiten, met nadelige gevolgen voor zowel de eigenaar als het personeel. De sluiting leidde echter tot een interessante juridische vraag: wie is er aansprakelijk als een werkgever een werknemer illegale werkzaamheden laat uitvoeren?

Coffeeshop High Times gedwongen gesloten in 2021 na vondst voorraad

Inmiddels zijn de deuren coffeeshop High Times weer geopend, maar anderhalf jaar geleden moest de coffeeshop zijn activiteiten staken vanwege de vondst van 46 kilo cannabis. Het bekende dilemma van gedoogbeleid en het verbod op het aanhouden van grote voorraden cannabis kwam hiermee opnieuw aan het licht.

De eigenaar van de High Times vond de langdurige sluiting buitenproportioneel en betreurde het verlies van achttien personeelsleden. Hij benadrukte aan het Eindhovens Dagblad dat zijn bedrijf al 36 jaar naar behoren functioneerde. De emoties liepen dan ook hoog op.

Werkneemster eist vijf jaar salaris na ontslag tijdens ziekteperiode

Een van de ontslagen medewerkers besloot niet bij de pakken neer te zitten en startte een rechtszaak. Deze vrouw was al arbeidsongeschikt op het moment van ontslag en eiste een betaling van vijf jaar salaris, wat neerkwam op een bedrag van ongeveer 188.000 euro. Na aftrek van werkloosheidsuitkeringen bleef er nog 128.000 euro over.

In september 2022 oordeelde de rechtbank Oost-Brabant dat deze eis buitensporig was en wees deze af. De proceskosten werden verdeeld tussen de werkgever en de werkneemster. Niet tevreden met dit vonnis, ging de werkneemster samen met haar advocaat in hoger beroep.

Het Gerechtshof Den Bosch oordeelde recentelijk in het hoger beroep in het voordeel van de werkneemster. In het vonnis, gepubliceerd op 16 mei, werd duidelijk dat het geschil draaide om twee kwesties: het tijdstip waarop de werkneemster ziek werd en het soort werkzaamheden dat ze op specifieke momenten uitvoerde.

Met betrekking tot de laatste kwestie stond de vraag centraal of deze werkzaamheden legaal waren.

De werkneemster was sinds begin 2016 werkzaam voor Times BV, waar ze betrokken was bij de productie en logistiek van softdrugs. Ze hield zich voornamelijk bezig met het afwegen en verpakken van drugs in zakjes, met een maandelijks salaris van 2.900 euro.

Na de inval van de politie op 11 augustus 2021, waarbij 46 kilo cannabis werd aangetroffen en de woning werd gesloten, werkte de vrouw boven de winkel totdat deze in november 2021 ook gesloten werd. Kort daarvoor kregen de werknemers een beëindigingsovereenkomst aangeboden, maar zij weigerde deze te ondertekenen.

In januari 2022 verzocht de werkgever om ontslag via het UWV. Echter, de vrouw had al in november 2021 medische klachten en meldde zich half januari 2022 ziek na bezoek aan een bedrijfsarts. Het UWV keurde in maart de ontslagaanvraag goed, waarop de werkgever haar ontsloeg met een betaling wegens te late aanvraag.

De werkneemster en haar advocaat waren echter van mening dat ze op het moment van ontslag al ziek gemeld was. Terugkeer in dienst was vanwege de “ernstig verstoorde relatie” niet mogelijk, dus werd er aangedrongen op een aanzienlijke schadevergoeding.

Het geschil draaide om de data van klachten, ziekte, arbeidsongeschiktheid en ontslagaanvraag. Daarnaast speelde ook de vraag of het vullen van de zakjes was uitbesteed aan een derde partij na de sluiting van de woning door de politie.

Werkgever veroordeeld tot betaling van billijke vergoeding en proceskosten

Er was geen bewijs van uitbesteding, waardoor de vrouw in november 2021 nog in dienst was bij de coffeeshop. Het hof concludeerde dat het leek alsof ze in dienst kon blijven tot de heropening van de winkel.

Daarnaast werd ook de illegaliteit van het werk in overweging genomen door het hof. Het hof oordeelde dat een werkgever geen werkzaamheden mag opleggen aan een werknemer die strafbare feiten pleegt. Het feit dat de werkgever haar werkzaamheden had opgedragen die illegaal bleken te zijn, werd beschouwd als “ernstig verwijtbaar handelen of nalaten”.

Desalniettemin werd de eis van een billijke vergoeding van 128.000 euro als onredelijk beschouwd. Het verlies aan inkomsten werd geschat op 66.000 euro en na berekeningen van gebruikelijke vergoedingen kwam het hof uit op 12.500 euro. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van zowel de rechtszaak als het hoger beroep, wat in totaal neerkwam op 4.000 euro.